Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5853

Datum uitspraak2009-08-05
Datum gepubliceerd2009-08-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/873 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. De Raad ziet, met de rechtbank, onvoldoende redenen om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv bij appellante vastgestelde medische beperkingen. Meer in het bijzonder is de Raad van oordeel, dat in de beschikbare medische informatie geen grond kan worden gevonden om te oordelen dat het Uwv appellante ten onrechte niet beperkt heeft geacht in het aantal per dag en/of per week te werken uren. De Raad ziet in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 24 april 2009, die is tot stand gekomen na overleg met de bezwaarverzekeringsarts, afdoende toegelicht dat in deze functies de belastbaarheid van appellante op het aspect ‘zitten’ niet wordt overschreden. De Raad stelt vast dat het Uwv eerst in hoger beroep naar aanleiding van vragen van de Raad de schatting van een genoegzame toelichting heeft voorzien. Dit brengt mee dat het bestreden besluit, onder gegrondverklaring van het beroep daartegen, voor vernietiging in aanmerking komt, evenals de bestreden uitspraak waarbij die beslissing in stand is gelaten. Uit hetgeen boven is overwogen volgt echter dat de Raad gebruik zal maken van zijn bevoegdheid te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand blijven.


Uitspraak

08/873 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 januari 2008, 07/1421 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 5 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te 's-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 24 april 2009, met bijlagen, heeft het Uwv vragen van de Raad beantwoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2009. Appellante is verschenen bij mr. De Witte. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een nadere uiteenzetting van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende. 2. Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 12 maart 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. 3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 19 februari 2007, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. 4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich, voor zover hier van belang, kunnen verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. 5. In hoger beroep heeft appellante, evenals in eerste aanleg, aangevoerd, kort weergegeven, dat ten onrechte geen urenbeperking in aanmerking is genomen en dat de belastingaspecten ‘zitten’, ‘zitten tijdens het werk’ en ‘knielen of hurken’ onvoldoende door het Uwv zijn gemotiveerd. 6. De Raad overweegt als volgt. 6.1. De Raad ziet, met de rechtbank, onvoldoende redenen om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv bij appellante vastgestelde medische beperkingen. Meer in het bijzonder is de Raad van oordeel, dat in de beschikbare medische informatie geen grond kan worden gevonden om te oordelen dat het Uwv appellante ten onrechte niet beperkt heeft geacht in het aantal per dag en/of per week te werken uren. 6.2. Ten aanzien van het aspect ‘zitten’ stelt de Raad vast, dat het Uwv een aanvankelijk in de Functionele Mogelijkhedenlijst opgenomen zogenoemde verborgen beperking in de toelichting bij dit aspect heeft gewijzigd door appellante op dit aspect alsnog licht beperkt te achten. De toelichting bij dit aspect, die betrekking had op afwisseling na een uur zitten bij uitsluitend zittend werk, kon daardoor vervallen. Ook ten aanzien van dit aspect kan naar het oordeel van de Raad niet gezegd worden dat het Uwv aldus de medische beperkingen van appellante heeft miskend. Voor de aspecten ‘zitten tijdens het werk’ en ‘knielen of hurken’ geldt evenzeer dat uit de beschikbare medische informatie niet kan worden afgeleid dat appellante meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. 6.3. Uitgaande van een juiste vaststelling van de medische beperkingen is de Raad van oordeel dat de door het Uwv aan appellante geduide functies blijven binnen de grenzen van haar functionele mogelijkheden. De stelling van appellante dat de functies ‘produktiemedewerker industrie’ en ‘produktiemedewerker textiel’ overwegend zittende functies betreffen, waardoor de belastbaarheid van appellante wordt overschreden, kan niet slagen. De Raad ziet in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 24 april 2009, die is tot stand gekomen na overleg met de bezwaarverzekeringsarts, afdoende toegelicht dat in deze functies de belastbaarheid van appellante op het aspect ‘zitten’ niet wordt overschreden. 6.4. De stelling van appellante dat in de functies ‘produktiemedewerker textiel’ en ‘machinaal metaalbewerker’ de belastbaarheid van appellante wordt overschreden op het aspect ‘knielen of hurken’, kan evenmin slagen. De Raad acht de in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 12 februari 2007 gegeven toelichting genoegzaam. De geringe frequentie waarmee de binnen dit belastingaspect voorkomende handelingen zich in de betreffende functies voordoen acht de Raad niet onverenigbaar met de beperking dat appellante nauwelijks knielend of hurkend met de handen de grond kan bereiken. 6.5. De Raad stelt vast dat het Uwv eerst in hoger beroep naar aanleiding van vragen van de Raad de schatting van een genoegzame toelichting heeft voorzien. Dit brengt mee dat het bestreden besluit, onder gegrondverklaring van het beroep daartegen, voor vernietiging in aanmerking komt, evenals de bestreden uitspraak waarbij die beslissing in stand is gelaten. Uit hetgeen boven is overwogen volgt echter dat de Raad gebruik zal maken van zijn bevoegdheid te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand blijven. 7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-; Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 145,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door H. Bedee, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009. (get.) H. Bedee. (get.) M.D.F. de Moor. KR